Thuiskomen | Mensen | Beelden | Contact | Zoom

Raoul Thiebaut   De Zeemeeuw & de Zelensis

Raoul

Thiébaut

Aan het einde van de Donkerputstraat, bijna aan het Durmebroek woont Raoul Thiébaut. Misschien doet de naam niet onmiddellijk een belletje rinkelen, maar Raoul heeft alleszins een verhaal te vertellen. Wat zeg ik? Twee verhalen! Het eerste gaat over ‘De Zeemeeuw’, het zwembad dat Zele ooit rijk was en zijn tweede story gaat over de ‘Zelensis’, een Zilse auto. Een Zilse auto, hoor ik je vragen, ja, een Zilse auto die jammer genoeg geen bestaansrecht had.
Raoul heeft of had heel wat in zijn mars, maar zoals Elsschot ooit schreef: ‘Tussen droom en daad, staan wetten en praktische bezwaren.’

Roots        

Elodie Geerinck en Robert Thiebaut

Elodie Geerinck & Robert Thiébaut

  Raouls verhaal begint in Durmen op 3 maart 1934. Hij is het derde kind uit een gezin van vier: Jean (1930), Arlette (1931), Raoul (1934) en Georges (1937). Zijn vader was Robert Thiébaut (Binche 1894 – Zele 1954) en zijn moeder Elodie Geerinck (Zele 1903 – Waterloo 1993). Vader Robert  moet een speciaal man geweest zijn. In de Eerste Wereldoorlog raakte hij met zijn fiets door de Duitse linies en ging hij zich melden als vrijwilliger aan het IJzerfront. Ja, vertelt Raoul, mijn vader is in de loopgrachten drie keer gegazeerd geweest. In de jaren twintig koos mijn vader voor de Congo. In Stanleyville was hij politiecommissaris en daar heeft hij ook mijn moeder leren kennen. Mijn moeder had in het Frans gestudeerd voor verpleegster en trok ook naar de Congo eens ze haar diploma op zak had. Daar leerde ze mijn vader kennen en in 1929 zijn ze in Schaarbeek getrouwd. In 1933 zijn ze dan naar Zele verhuisd en kochten ze een villa in Durmen. Mijn vader heeft zijn militaire carrière afgerond bij de Ardense Jagers. Na vier jaar kon hij met pensioen, zo was dat in die tijd, voegt Raoul er aan toe.  

Moeder Elodie met zus Arlette, baby Raoul en broer Jean in 1934

Moeder Elodie met zus Arlette, baby Raoul en broer Jean in 1934

School    

De kleuterschool was niet aan mij besteed, bekent Raoul in alle bescheidenheid, ik was ne slimme. Op mijn zes stuurden mijn ouders me naar de gemeenteschool. Daar bleef ik tot het vierde studiejaar. Dat was een schone tijd. Iedere morgen hadden we een gratis taxi, want de melkkar ging ook die richting uit. Veel herinner ik me niet meer van de school. Wel dat ik de griffels mocht slijpen en dat deed ik graag.

Toen ik tien jaar was, stuurden mijn ouders me naar het Heilig Maagdcollege op internaat. We moesten zelf onze waskom en onze pispot meebrengen, lacht Raoul.

  Na mijn plechtige communie ben ik twee jaar bij de Broeders in Lokeren geweest en mijn vader wou me daarna naar Virton sturen om daar mijn humaniora af te maken. Die vlieger ging niet op om een of andere reden en daarom stuurde mijn vader me naar het Koninklijk Atheneum in Oostende. Op mijn achttiende trok ik naar de Rijks Technische School op de Lindelei in Gent. Technisch ingenieur was het opzet, maar na een jaar heb ik er de brui aan gegeven, zegt Raoul. Techniek was echt mijnen dada, maar al die andere theoretische vakken waren echt niet aan mij besteed. Op mijn negentiende was ’t school uit!
Avonturier    

Eens je van school kwam, werd je opgeroepen om je dienstplicht te vervullen. Mijn vader was een echte militair, les points sur les i, ge kent dat wel, gaat Raoul verder, ik was dat echt zo beu als koude pap. Ik was en ben een echte anti-militarist. Om aan het leger te ontsnappen kon je in die tijd ofwel in de mijnen gaan werken of vijf jaar varen op de lange omvaart. Dat laatste leek me wel iets, maar je moest zelf een rederij vinden die je wou aannemen. Bij mijn tweede sollicitatiegesprek had ik prijs. De CMB (Compagnie Maritime Belge) wierf mij aan en ik kwam op het stoomschip Liberty terecht.

  De Liberty voer tussen Antwerpen en Afrika. Meestal was dat naar Matadi met soms een tussenstop in Dakar. Ik werd aanvaard als assistent-werktuigkundige en in het begin hadden die mannen in de machinekamer er een handje van weg om met mijn voeten te rammelen, maar eens ik gedoopt was, liep dat beter. Die doop was memorabel. Ik moest uit een pispot cola vermengd met peperkoek drinken, maar dat wist ik natuurlijk niet. Daarna stopten ze me in een mand en met een winch trokken ze me omhoog om me dan de volle laag te geven met zeewater.

Raoul in de machinekamer

 

In die jaren voeren er altijd paters en nonnekes mee en ook zij werden gedoopt. De nonnekes moesten hun schoenen uitdoen en hun voeten werden ingesmeerd met zwart vet. Dan hadden ze bottinekes om in de Congo rond te lopen.

Na enkele jaren verliet ik CMB en kwam ik bij de firma Plouvier Corporation terecht. Op het motorschip ‘Alca’ (11 000 ton) maakte ik snel carrière en binnen de kortste keren schopte ik het tot tweede machinist en was ik officier. Met de Alca voeren we meestal naar Canada, de Verenigde Staten en zelfs naar de Dominicaanse Republiek. Al bij al viel dat werk aan boord best mee, vertelt Raoul. Het waren altijd shiften van 4 uren op en 8 uren af. In die 8 uren kon je, als je dat wou, overuren kloppen en iedere dag deed ik 2 overuren. En dat was nog goed betaald ook. Van zeeziekte heb ik nooit last gehad, ik had, zoals ze dat zeggen, zeemansbenen.

Amerika    

Na vijf jaar varen besloot ik in 1958 te emigreren naar Amerika. Mijn vader zijn halfbroer woonde daar. Ik heb vrij snel een green card gekregen en via via kwam ik terecht in Californië. Ik vond werk bij de firma Industrial Plastic Service. Dat was een bedrijf dat was opgericht om Amerikaanse veteranen uit de Koreaanse oorlog op te vangen. In die fabriek leerde ik alles over glasvezel of polyester en behaalde ik voor mijn kennis een bekwaamheidscertificaat. Vrij snel had ik door dat polyester enorme perspectieven bood.
In Amerika haalde ik ook mijn rijbewijs en ik kocht me onmiddellijk een Buick. Lang heeft mijn American dream niet geduurd, gaat Raoul verder, want op een dag werd ik opgeroepen voor het Amerikaanse leger. In Amerika moeten alle jongelingen tussen de 23 en 24 jaar (ook de migranten) hun dienstplicht vervullen. Zo vlug ik kon, pakte ik mijn biezen en in 5 dagen en 5 nachten reisde ik van de Westkust naar New York en daar lag de Statendam, een Hollands cruiseschip, klaar dat me naar Rotterdam bracht.

  American dream
Terug Thuis    

Terug in België vond ik snel werk in Lokeren bij de Usine Louis Rubbens. Vroeger was dat een haarsnijderij die dan werd omgevormd tot een scheikundige onderneming die o.a. valiezen wilde produceren.
In het begin kon ik in de polyester werken, maar toen er te weinig werk was, stuurden ze me de baan op als vertegenwoordiger. Dat was echt niets voor mij, bekent Raoul, daar was ik echt niet voor in de wieg gelegd.

  Daarna belandde ik bij Fiberfleet, een bedrijf dat in opdracht van een Amerikaans bedrijf boten in polyester fabriceerde. In 1960 werd ik gecontacteerd door een zekere Bornstein. Dat was een jood die in de oude gebouwen van de fabriek van Caesens in de Zevensterrestraat sportvliegtuigen wou bouwen. Dat initiatief was echter maar een kort leven beschoren want bij het voorlezen van de oprichtingsakte bij de notaris bleek dat er geen startkapitaal gestort was.
logo zelensis   ontwerptekening zelensis   logozelensis
Zelensis    

Raoul samen met zijn twee broers naast een zelensis

 

Ondertussen, vervolgt Raoul, was ik al op mijn eigen bezig. Wat ik in Amerika gezien had, liet me niet los. Een roestvrije carrosserie voor een auto leek mij echt het gat in de markt. In mijn vrije tijd zat ik veel te schetsen en ontwerpen te maken en hierbij liet ik me inspireren door de Thunderbird. Voor ik het wist was het ontwerp voor het koetswerk van mijn auto klaar. De Zelensis was geboren. Zelensis Plastic Carrosseries heette mijn zaak. Thuis werd onze garage omgevormd tot atelier en in 1958 was mijn eerste auto een feit.
Ik fabriceerde het koetswerk in polyester en dat werd dan gemonteerd op het chassis van een Volkswagen Kever. De rest van de onderdelen konden mijn potentiële klanten zelf invullen (instrumentenbord, zetels, binnenafwerking…). Dat maakte dat elke Zelensis uniek was.
Tussen 1958 en 1965 heb ik zo’n 50 Zelensissen gefabriceerd, vertelt Raoul. Toen ik in 1960 deelnam aan de Europlasticabeurs werd de Zelensis enthousiast onthaald. Ook een vertegenwoordiger van de federatie van de Automobielindustrie passeerde op mijn stand. Hij voorspelde me dat de Zelensis een kort leven beschoren zou zijn en enkele jaren later kreeg hij nog gelijk ook. De reglementen verstrengden en de invoering van het gelijkvormigheidsattest bleek de genadeslag te zijn voor mijn project. Point final voor mijn Zelensis, zucht hij.

Foto uit het weekblad Panorama uit 1961: Raoul (met broers Georges en Jean) poseren fier naast een Zelensis.

De driebroers naast een zelensis   een gerestaureerde zelensis   raoul aan het stuur van een zelensis

Toch heb ik geen spijt, gaat Raoul verder. Ik heb een droom waargemaakt en al zeg ik het zelf, de Zelensis mocht er zijn. Het was een auto met een zekere charme, een zekere uitstraling. Vandaag zouden er nog 7 Zelensissen bestaan in België, twee ervan zijn zelfs volledig gerestaureerd.
Na mijn Zelensisavontuur heb ik nog enige jaren instrumentenborden gemaakt voor de Brugse firma Bus en

  Carcompagnie en ook heb ik 4 maanden voor UCB gewerkt in Griekenland om de productie van polyester boten van het merk Zeiss op te starten. Voor het ministerie van Onderwijs heb ik ook nog zandbakken geproduceerd.
Begin jaren zeventig was er de oliecrisis en aangezien polyester een afgeleide is van minerale olie steeg de kostprijs fors. Die stijging betekende het economisch einde van het product.

een zicht op zwemkom Zeemeeuw

Zeemeeuw    

En de Zeemeeuw? vraag ik aan Raoul. O, ons zwembad dat is een heel ander verhaal, antwoordt hij. In 1933 zijn mijn ouders op de Durmenbaan komen wonen. Mijn moeder wou dat heel graag, maar mijn vader heeft hier nooit geaard. Hij was vrij jong gepensioneerd en om iets om handen te hebben is hij toen kippen beginnen kweken. Maar dat fotterde niet echt.

En toen kreeg hij het idee van een zwembad te bouwen.

Onze tuin was meer dan groot genoeg en samen met Guillaume Geerinck is bij beginnen graven. Met schop en kruiwagen hebben die twee heel ons zwembad uitgegraven. En dat was geen klein zwembad, voegt Raoul er aan toe, 33 meter lang en 18 meter breed. Onze grond lag twee meter boven de zeespiegel en dus konden ze maar anderhalve meter diep graven om niet op het grondwater te zitten. De zijkant werd verstevigd met gemetste muren en aan de zijkant gesteund door het uitgegraven zand. Vooraan was het 90 centimeter diep en achteraan 2,40 meter. Het vroegere kippenhok werd omgebouwd tot een buffet en ook kleedhokjes werden er voorzien.

  foto van mannen die het zwembad met de schop uitgraven

advertentie voor de zeemeeuw uit de Gazet van Zele

  In 1937 was alles klaar en is de zwemkom met veel tamtam geopend. De waterpoloclub uit Gent kwam er een wedstrijd spelen, De Bus leverde de dranken, Arsène De Kegel de charcuterie… en er was een massa volk, zegt Raoul.
Met die zwemkom had mijn vader terug iets om zich bezig te houden, gaat Raoul verder. De Zeemeeuw was geopend van begin mei tot eind september. Het water was wel niet verwarmd. Iedere dag controleerde mijn vader de ph van het water en als dat niet in orde was, werd er chloor in het water gedaan. Tuur De Kegel was onze vaste redder en iedere morgen moest hij het zwembad stofzuigen met een vrij zware machine op wieltjes. Die man heeft daar zweet gelaten, lacht Raoul.
Als het mooi weer was, zat het zwembad dikwijls vol, maar als het regende vloekte en zaagde mijn vader, want dan waren er geen inkomsten. Niet dat hij dat onmiddellijk nodig had, want hij had een pensioen van de Congo en één van het leger.

En heb je geen anekdotes uit die tijd? vraag ik Raoul. O, ik kan er lang over vertellen, antwoordt hij. In het begin was het zwemmen gemengd, maar lang heeft dat niet geduurd. De preutsheid in die jaren maakte dat we binnen de kortste keren gescheiden zwemmen hadden. Van 2 tot 4 voor de jongens en van 4 tot 6 voor de meisjes. Toen de Broeders Maristen met hun leerlingen kwamen zwemmen moesten de jongens allemaal hun onderlijfje aanhouden, want de tepels moesten bedekt zijn. Mijn vader schoot in een Franse colère en binnen de kortste keren moesten die onderlijvekes uit. ‘Mijn zwemkom is geen wasmachine!’ zei hij tegen de Broeders. Moest mijn vader nu nog geleefd hebben, hij zou ontploft zijn bij het zien van een boerkini.
In de oorlog werd het zwembad opgeëist door de Duitsers, herinnert Raoul zich. Al zingend kwamen ze marcherend van Waasmunster naar Durmen. Ik hoor die falderalderire nog altijd en het ritmisch stappen. Op een keer zat het zwembad vol Duitsers en een Duitse piloot wou zijn maten eens goed doen schrikken. Hij nam een duikvlucht richting zwembad en met veel chance kon hij enkele akkers verder landen.
Iedereen moest zich omkleden en de kleren werden bewaard in kaki zakken op nummer. Soms was er zoveel volk dat we geen zakken meer hadden. Tuur De Kegel was onze vaste redder en soms moest ik hulpredder spelen.
Trouwens, gaat Raoul verder, in de Zeemeeuw heb ik een fantastische jeugd beleefd. Ik kon zwemmen als de beste. Ik zwom zonder problemen twee lengtes onder water. Nee, ik heb een jeugd gehad, die ik iedereen toewens
.

Jean en Raoul Thiébaut met champetter
Arsène Van Extergem aan het zwembad

  Raoul, Jean en champetter Arsene Van Extergem
het gezin in 1949  

Een jaar of acht heeft de gemeente Zele het zwembad gehuurd. Twee champetters stonden dan aan den entree om het geld te ontvangen. Als ik me goed herinner, zegt Raoul, was dat Arsène Van Extergem en ne zekere Vercauteren. Als de twee uren voorbij waren, floten zij en moest iedereen uit het water. Op een bepaald moment ontdekten we bij de wisseling van de shift dat er een zak bleef hangen. Er zaten kleren en sandwiches in. Even later vonden we het lijk van een jongetje van 8 in het zwembad. Een jongetje uit Brussel dat hier in Zele bij familie op bezoek was. Hij moet iets gekregen hebben, vertelt Raoul, want toen dokter Vuylsteke het lijk onderzocht zaten er nog stukjes sandwich in zijn mond. Er stond duidelijk geafficheerd ‘U zwemt op eigen verantwoordelijkheid’ maar het was niet plezant om dat mee te maken.

Einde jaren zestig ging het bergaf met de zwemkom, gaat Raoul verder. De wetten op de hygiëne verstrengden. Vandaag moet je pompen hebben die in twee uur tijd al het water door de filters sturen. Wij hadden geen filterinstallatie. Het zwembad werd ieder jaar na het seizoen door de brandweer leeggepompt. Dat was een extra oefening voor onze spuitgasten. Maar de grootste problemen kregen we toen rond het jaar 70 Cabrita werd opgericht in het industriepark. Die fabriek pompte al het grondwater op en wij hadden geen water meer.

Zo stierf de Zeemeeuw een stille dood en verloor Zele haar zwembad. Eigenlijk is dat spijtig, voegt Raoul er aan toe. De gemeente Zele had de kans om het zwembad over te nemen, maar blijkbaar was er geen geld in die jaren. Een tijd lang hebben er vissen in gezeten, maar toen ons huis verkocht werd, is het zwembad gewoon gevuld.

Ik neem afscheid van Raoul. En tevreden over je leven? vraag ik tot slot. Ik mag niet klagen, zegt Raoul, ik ben content. Ik heb een schoon leven gehad, heb heel wat beleefd en… ik heb een droom waargemaakt! Dat wens ik iedereen toe.

Bedankt, Raoul, voor je verhaal. Het ga je goed!

Mark De Block
17-XI-2018

Dank aan Raoul Thiébaut, Pieter-Jan Van Der Burgt en Vanessa Tempels voor het beeldmateriaal.
Dank aan Frank Coene, die in het jaarboek van de Heem en Oudheidkundige Kring nummer 34 (2003 )een artikel schreef met als titel: 'Raoul Thiébaut, geestelijke vader en bouwer van de 'Zelensis'.

© Mark De Block
Thuiskomen